Votum en groet
Psalm 105
Gebed
I will be there (Ik zal er zijn)
Matt. 17: 14-21
Overdenking
Psalm 27 https://www.youtube.com/watch?v=RRFgtwQP8Qk
Gebed
Wat de toekomst brengen moge https://www.youtube.com/watch?v=DYlE4ld4Dw4
Zegen
Een goede zwemmer ging op een dag de zee in. Er stond een mooie branding. Schuimend klapten de golven om. En de zwemmer genoot. Met een voldaan gevoel stapte hij uit zee. De volgende dag was hij vroeg opgestaan. Hij wilde opnieuw zwemmen. Met een wild geraas sloegen de golven stuk op het strand. Net als gisteren dacht hij. Hij liep de zee in en wilde zwemmen. Maar dit keer ging het mis. In plaats van terug naar het strand, werd hij steeds verder de zee in getrokken. Hij moest gered worden door de strandwacht. Hij snapte er niets van. Gisteren zag het er precies hetzelfde uit. Maar het voelde zo anders. Gisteren zwom hij. Vandaag moest hij gered worden. Het leek wel hetzelfde, maar het was niet hetzelfde. De onderstroom stond anders, zo leerde hij.
De leerlingen van Jezus hebben boze geesten verdreven. Ze hebben mensen genezen. Dat hoorde bij de verkondiging. Bij het nieuws van het evangelie. Daar waar de hemel de aarde raakt. Ze waren er door Jezus op uitgestuurd om in zijn naam te genezen. Zonder dat Hij er zelf bij was. En dus het leek precies hetzelfde. Een afwezige leraar, maar leerlingen kunnen toch ook genezen.
Jezus is de berg opgegaan. Drie discipelen weten dat op dat moment de hemel de aarde raakt. Daar boven op de berg zijn zij er getuige van. Jezus aangewezen als de grote opvolger van Mozes en Elia. Jezus aangewezen als Gods eigen Zoon. Hij die uit de hemel op de aarde kwam. Om te genezen. Om te vernieuwen. Om te vergeven. Boven op de berg schijnt het hemels licht. Beneden is het aardedonker. Het moet van boven komen.
Negen leerlingen zijn achter gebleven. En als Jezus met zijn drie discipelen terugkomt, blijkt dat de negen een probleem hebben. Een vader komt naar Jezus toe: uw leerlingen kunnen mijn zoon niet genezen. Dat Jezus er zelf niet is, dat kan het probleem niet zijn. Maar wat dan wel? Jezus wijst op hun ongeloof. Het is niet het ongeloof van de vader. Het is ook niet het ongeloof van het volk. Dat ongeloof bij het volk is Jezus wel tegengekomen. Maar daar heeft hij het nu niet over. Nee, het gaat om het ongeloof van zijn eigen leerlingen. Ze zijn zo lang in zijn nabijheid geweest en ze dachten het in eigen kracht te kunnen. Maar zo werkt het niet. Ze wilden het zelf doen en vergaten daarbij, dat ze van God en Jezus afhankelijk zijn. De omstandigheden leken hetzelfde, maar de stroming was even anders.
Zo dicht bij Jezus en toch: ongeloof. Het liegt er niet om. En blijkbaar kan het de besten overkomen. Als het hen kan overkomen, dan mij ook toch? Zij stonden er met hun neus bovenop. Wij leven al twee eeuwen verder. Wij moeten het hebben van de bijbel, van lezen, van horen.
Het is een steeds repeterende breuk: iets dat steeds weer opnieuw de kop opsteekt. Er met je neus op staan, en toch niet geloven. Er zijn zoveel voorbeelden. Via de profeet Jeremia klaagt God zelf erover. God zegt: Ik heb zoveel dienaren en profeten gestuurd. Maar het volk heeft nooit willen luisteren. Ze gingen niet de weg, die God hen wees, maar gingen eigenwijs hun eigen weg. Het is als ondanks vlaggen, waarschuwingsborden, de aanwezigheid van strandwachten toch gaan zwemmen. Mensen die denken het zelf te kunnen. Onafhankelijk te zijn en daarbij God uit het oog verliezen. Kijk naar Israël in de dagen van Mozes. Kijk naar Israël in de dagen van Elia. Kijk naar Israël in de dagen van Jezus. We denken zelf te kunnen zwemmen, tot we mee worden genomen door de stroming en in levensgevaar belanden. Ik kan het zelf wel, ik heb God niet nodig. Ik zal jullie water geven (Dat is Mozes). Ik ben als enige nog over, en nu willen ze mij ook nog doden? Waar heb ik dan voor geleefd? (dat is Elia) Ik zal je genezen, maar je kunt het niet. (dat zijn de leerlingen)
Geloven is jezelf afhankelijk weten van een sterke God. Geloven is vertrouwen op het werk van Jezus. Geloven is het juist niet zelf willen doen. Maar het uit handen geven. Het God laten doen. En met God kan je dan bergen verzetten. Geloven is God op zijn woord geloven en zijn aanwijzingen voor het leven opvolgen. Zijn wegen gaan. En vandaag zeg je dan Jezus volgen.
Als zij die zo dicht bij Jezus geleefd hebben er nog zo weinig van begrepen hebben. Hoe zou ik dan …
Herken je die twijfel? Als je geloof maar zo klein was als een mosterdzaadje, je zou in staat zijn om bergen te verzetten. Klein, maar tot grote dingen in staat. Op het oog stelt het niet veel voor, maar je kunt geweldige problemen oplossen. Dat is wat Jezus zegt. Als je niet op je eigen kracht vertrouwt, maar je van God afhankelijk weet, dan gebeuren er geweldige dingen.
Dus pas als ik een berg kan verplaatsen, is mijn geloof goed genoeg? Dat zou je kunnen denken. Maar weer gaat het dan om wat jij kunt. Terwijl geloven juist is: loslaten en uit handen geven. Dat staat in het vers, dat in de NBV er niet staat: het komt aan op bidden en vasten. Loslaten en ergens van afzien. Bidden en vasten beiden is: je richten op God. De stilte zoeken. God zoeken.
Jezus volgen is geloven, dat in zijn persoon de hemel de aarde raakt. Is erop vertrouwen, dat door wat Hij gedaan heeft alles goed komt. Het is niet zelf tegen de stroom in zwemmen, maar door Hem geholpen worden. Dan komt het goed.